woensdag 27 november 2019

Niet vergeten vriendelijk te zijn

Zie hem daar staan.
Hij brengt mij naar de top
bestelt bier en we drinken ?
Hij zegt : “Zie,
zie die vent daar staan
hij bezit veel wonderlijke facetten .
Vraag niet de welke.
Misschien, misschien
vertelt hij zijn verhalen.“
Dan verdwijnt hij alsof
de dood hem vasthoudt.
Hij wandelt, wandelt
gewoon hij wandelt weg
gewoon.
Wij zullen zijn verhalen nooit kennen.
Ik klamp mij vast aan het glas.
Het is leeg en bestel een tweede.
Zestig jaar
Zestig jaar lang draait de wereld.
Hoe dikwijls ben ik niet doorgezaagd.
En hij zegt : “Drink,
drink en kijk niet in de spiegel
snijd hem stuk,
kijk niet in de spiegel.“
En hij zegt : “Zie,
zie dan die vrouw daar.
Ze draagt een spannend kleed.
Haar borsten wiebelen.
We love that, we are man.
Het is iets magisch.“
Ze zegt niets,
wandelt, wandelt gewoon,
wandelt gewoon voorbij,
onbekend en weg is ze.
We bestellen nog een glas.
Hij zegt : “Drink,
drink dan toch.
Kijk daar komt een kind voorbij.“
Kind, kind, ik zie geen kind,
alleen een jong volwassene
veel te serieus.
Wat draagt het mee ?
De sterren ?
Kijk ze spatten
ze spatten uiteen
In duizend stukjes, zomaar.
En kijk de wind neemt ze mee.
Nee, hij speelt niet
hij is te serieus.
En oeps, weg is hij.

Het kind is weg, opgenomen
in de wereld van morgen.
Zomaar.
En hij zegt : ”Kijk,
kijk daar
er zijn machten die sterker zijn.
Wij zijn klein.
Kom bestel een glas.
Drink, drink dan toch spoel door.“
De nacht is niet te vatten.
En ik zit dan alleen maar
zeg niets, luister
luister, luister.
Ik zeg niets, geen woord
nada.
Ik wil dat hij zwijgt,
mijn vuist pal in zijn gezicht richten.
Maar dat doe ik niet.
Niet aggressief zijn,
alleen maar een beetje vriendelijk.
Niet vergeten vriendelijk te zijn.
Hij bestelt nog een glas.
Hij zegt : “Drink,
drink dan toch.“
Zie hem daar zitten.
Hij brengt mij  naar beneden
naar zijn limousine.
Hij stopt nooit, nooit.
Hij brengt mij naar beneden.
Nee niet gratis
niets is gratis
niets is gratis.
Ik sleep me voort
zeg niets
zeg niets
niets is gratis.
Ik probeer alleen maar een beetje vriendelijk te zijn.


zaterdag 23 november 2019

Peter Goossens leest: Ssssssst....



Ssssssst....

Doek omhoog.
Tromgeroffel.
Daar is de duivel met zijn walmen.

Uit de helleput hartvochtig geschreeuw.
Likkende vlammen.
Kermende lijken.
Schurftige drek.
Aas etende gieren.
Strontlikkende hoorndragers.
Scheelkakkende haakneuzen.
Een olievat vol geile vloeistof.
Pedo en verkrachters zijn er niks tegen.
 
De wasem uit de bek van een politieker.
Klauwende verleiders.
Kooprollende dictators.
Neukende feeksen.
Kroelende messen in ingewanden.
Wippende kinderen op vaderspikken.
Rollebollende oude wijven.
De sloerie is een mietje.

De jattende manager.
De graaiende kassier.
De snoevende flik.
Koprollende dictator.
Een gif mengende pillendraaier.
Een loshandig graaiende gynaecoloog.
De vuurspuwende advocaat.
Monniken en orgastische nonnen.
De pikkentrekkende paus.

Honden op fotomodellen.
Het aarsneukende paard.
De slangen masturberende hoer.
Schijtende konten.
Soppende gleuven.
De kuttenlikkende jongelingen.
In de kelder besodemieterde kinderen.
Bang!
‘t Is naar de klote.

Ssssssst....
Doek omhoog.
Het bloed bruist.
Laten we van bil gaan.
‘t Is vollen bak.


woensdag 20 november 2019

Elke ochtend opnieuw


Elke ochtend opnieuw smeer ik
rijp op de kaart van het leven
verf de heuvels met gouden letters
zijn littekens in ’t zwart.
Tussen de steden en kleine dorpen
lichtspiegels als sterren.
Met een fluwelen adem
blaas ik wind door het landschap.
Soms bloedheet
soms ijskoud.
Uit klei creëer ik.
Een keus geef ik niet.
Een rib zal het zijn
en later, veel later
geef ik u de kans
een stem te kopen.

Elke nacht


Elke nacht opnieuw verliest de ziel zijn sluier.
Diep, vastgebonden en sissend als een slang.
Is het een droom? Ja, het is een droom.

Zwart gras, we vechten als beesten
steken sterren op speren.
De maan verscholen achter een vlammend bos.
Elke nacht verstoppertje spelen met demonen.
Dromen, ja dromen
Ze kerven met naakte handen in de aarde.
Het enige dat ze zijn, zijn etende monden.

In de verte roepen kinderen
“Is dat de toekomst,
epileptisch, diabetisch, bipolair
cardiologie, allergie, burn-out
pacifistisch.”
We lopen, schreeuwen en reizen weg.
Elke nacht opnieuw verliest de ziel zijn sluier.
Elke nacht opnieuw.

In kussens steken botten.
In de haard gooien we haar.
Kapot gekrabde vingertoppen schilderen nachtegalen.
Achter het gordijn verschuilt zich heer en meester.
Paletten vol desolate woorden.
Snelheidstreinen met illusies.
Witte schermen opgeblazen met zinloze beeldenstormen.
Vacuüm verpakt lucht.
Elke nacht opnieuw verliest de ziel zijn sluier.
Elke nacht.

In de verte roepen kinderstemmen
“Is dit de toekomst ons nagelaten!”

Als het maar goed gaat met onze kinderen.


Eenzaad


Er is geroezemoes, altijd maar geroezemoes.
Ze praten zo vreselijk door elkaar.
Dus verstopt hij zich in de schaduw.
Dat wandelen vermoeid hem
al die mensen, zoveel druk
zo lastig, zo inspannend, zo uitputtend.
Daar houdt hij niet van.
Wel van de luchtspiegelingen die hij ziet.
Ze vibreren zo zacht op het ritme van zijn zien.
Dat is passie.
Daar trekt hij zich in terug.

Hij wandelt door tegen de avond.
Geleidelijk keert de rust terug
dus ook zijn hoofd.
Hij nadert de plek van aankomst
zijn hoofd bloeit
als de bloesem van een nachtbloem.
Een schim wordt hij
een deel van zijn luchtspiegeling.
Een paradijselijk gevoel.
Een traag voortschrijdende zwaan
in een tijdloze nacht.
De euforie toont zich
in zijn kloppende slagader.

Hij meet licht, nog even
stapt weer trillend terug in zijn alleen staat
tussen het vruchtloze beton in zijn hoofd
en word één met zijn luchtspiegeling.